zondag 30 november 2014

COLUMNS JUF! (3)


Vanaf najaar 2009 tot en met begin 2014 schreef ik voor dagblad De Gooi en Eemlander, onder het pseudoniem Pie Wetzer, de tweewekelijkse column JUF! Deze column over onderwijs en opvoeden was en is bestemd voor ouders en leerkrachten. De krant wilde de column exclusief houden voor zijn lezers en de columns waren niet op internet te vinden. In 2012-2013 schreef ik weer twintig afleveringen over uiteenlopende onderwerpen zoals grooming, hechting, de diplomademocratie, invallen en de Ipadschool. Ze zijn te vinden via deze link.Hieronder enkele voorbeelden. Over een loyaliteitsconflict van een leerling tussen zijn vader en de juf. Over de kracht van verbeelding. En over de gelukkigste kinderen ter wereld.

LOYALITEIT

Leerkrachten voeren steeds vaker gericht kindgeprekken om samen met een leerling een plan te maken met betrekking tot b.v. een gedrags- een leer- of een sociaal-emotioneel probleem. Kinderen kunnen daar zelf een, vaak onverwacht, creatieve bijdrage aanleveren. Ook kunnen ze op een simpele manier oplossingsgericht denken en dragen ze originele handvatten aan waar je als leerkracht niet altijd even makkelijk op komt. Ik heb besloten een kindgesprek te houden met Elano, een enthousiaste leerling die vaak niet in de gaten heeft hoe storend zijn gedrag is wanneer ik een instructie sta te geven of zijn klasgenoten stil zitten te werken. Elano heeft de behoefte alles wat in hem opkomt het liefst direkt verbaal te delen, hij heeft een vrij harde stem, overtreedt zonder dat hij het zich bewust lijkt afspraken en regels en is nogal eens de aanstichter van fysieke conflicten. Het gaat al beter dan in het begin van het schooljaar; hij kan nu ieder geval gewoon op zijn stoel blijven zitten. Ook heeft hij een zogenoemde ‘study budy’ die hij ‘zijn kantoor’ noemt: een houten in- en uitklapbaar scherm op zijn tafel zodat hij kan zitten werken zonder andere leerlingen te zien. Maar daarmee is Elano er nog lang niet; hij heeft te vaak zijn werk niet af en klasgenoten klagen over hem. Buiten is hij nog steeds populair om mee te spelen maar ik wil voorkomen dat hij een leerling wordt waar niemand mee wil samenwerken. Het voordeel is dat Elano de dingen goed onder woorden kan brengen, ik hoef het er niet uit te trekken. Zonder schroom beantwoordt hij mijn vragen: waar ben je goed in? Wat zijn je hobby’s? Wat vind je makkelijk op school? Wat is nog moeilijk? Wat voor hulp heb je nodig? Wat kan de juf met papa en mama bespreken? Hij verrast mij met wat hij het allermoeilijkst vindt: “als ik moet kiezen: zal ik het doen? Of zal ik het niet doen?” En het zijn niet alleen zijn helderblauwe vragende ogen die me raken wanneer hij op mijn verzoek een voorbeeld geeft: “nou, bijvoorbeeld dit: mijn vader zegt dat ik mag terugslaan maar van jou moeten we zeggen: stop hou op dat wil ik niet en als het niet stopt naar je toekomen. Ik heb nog niet gekozen of ik voor papa ben of voor jou.” Het maakt mij duidelijk hoe het komt dat hij zo makkelijk uithaalt naar andere leerlingen en daaropvolgend altijd meeslepend spijt betuigt. Ik vond het tot dit moment wat al te makkelijk gedrag: eerst meppen, dan schrikken en tien keer sorry zeggen. Maar de tegenstrijdige boodschappen die Elano krijgt van de volwassenen die belangrijk voor hem zijn, hebben hem in een heus loyaliteitsconclift doen belanden
“Wat zou ik volgens jou met je ouders kunnen bespreken?” Daar moet hij -voor het eerst- wat langer over nadenken. “Ja, ik weet wel iets maar dan moet je niet zeggen dat je het eerst met mij besproken hebt.” Ook achter dit antwoord zit een hele wereld. “En wat is volgens jou belangrijk om te gaan bespreken?” “Nou, dat je het mij op school anders leert. En dat dat wel beter is want dan krijg ik geen straf.” Vooralsnog is dat zijn eerste motivatie. In samenwerking met zijn vader zal ik Elano eerst moeten zien te ontlasten van het loyaliteitsconflict voordat ik hem het nut van verbale in plaats van fysieke oplossingen duidelijk kan gaan maken.


VERBEELDING


Hushpuppy is het zesjarige hoofdpersonage in de film Beasts of the Southern Wild, een briljante, poëtische maar ook rauwe film van de jonge Amerikaanse regisseur Benh Zeinith. Hushpuppy woont met haar alcoholische vader in een kleine, armoedige gemeenschap van schilderachtige randfiguren in de delta van Louisiana waar altijd de dreiging van storm en overstroming aanwezig is. Ze bezoekt  op onregelmatige tijden het schooltje waar een vrijwillige juf aan de hand van op haar bovenbeen getatoeëerde ossen vertelt over grottekeningen van holbewoners en smeltende ijsgletsjers. In Hushpuppy’s hoofd komen kudden oerossen wonen die in een witte mist of dikke lagen transparant ijs stampend langs denderen wanneer er gevaar dreigt of zich een ramp, zoals het sterven van haar vader, aankondigt. In haar huis op palen hangt een rood  shirt aan de houten muur waarboven Hushpuppy met kool het gezicht van haar verdwenen moeder heeft getekend. Wanneer ze met haar moeder praat lijkt deze in eerste instantie buiten beeld te staan, zo natuurlijk gaat het meisje op in de gesprekken met een moeder die er niet meer is. Hushpuppy leeft nog in de magische wereld van het jonge kind waarin werkelijkheid en fantasie makkelijk door elkaar lopen en de verbeelding zowel dreigend als troostend of geruststellend kan zijn. Hushpuppy’s verlangen naar haar moeder lijkt vooral een verlangen naar geborgenheid die haar vader slechts spaarzaam kan geven, hoeveel hij van haar houdt. Jonge kinderen kunnen onzichtbare fantasievriendjes of dieren hebben die voor hen zo echt zijn dat gezinsleden wel eens gaan twijfelen aan hun eigen verstand of visueel vermogen. Het ingebeelde vriendje moet mee-eten, mee in bad en mee naar bed en er worden voortdurend gesprekken mee gevoerd. Veel ouders vragen zich af of dat wel normaal is, zo’n extra gezinslid dat slechts voor één iemand zichtbaar is. Wat ze meestal niet weten is dat het bij veel kleuters voorkomt en niet betekent dat het kind een probleem heeft. Kleuters hebben nu eenmaal een rijke fantasie en een imaginair vriendje, soms in de vorm van een speelgoeddier of knuffel, kan zelfs een bijdrage leven aan de sociale ontwikkeling. Er wordt als het ware geoefend met sociaal contact. Het voordeel van een verzonnen vriendje is dat het altijd doet wat het kind wil en zonder moeite troost biedt wanneer dat nodig is. Voor ouders is het wel zaak om in de gaten te houden of hun kind geen dingen gaat afschuiven. Het kan nooit de bedoeling zijn dat het fantasievriendje twee bordjes met eten leeg eet of het speelgoed opruimt. Wanneer kleuters, nadat ze lange tijd op zichzelf spelen, eenmaal toe zijn aan echte sociale kontakten, verdwijnen de ingebeelde vriendjes meestal vanzelf. Bijna net zoals Hushpuppy die op een zeker moment stopt met de zoektocht naar haar moeder wanneer ze voelt dat haar vader haar nodig heeft.




GELUKKIGST?



In de maand april werd door Unicef bekend gemaakt dat Nederlandse kinderen het gelukkigst zijn. Dat op zich vind ik al een bijzondere conclusie; alsof geluk een permanente toestand is zoals het hebben van blauwe ogen. Het door Unicef uitgevoerde onderzoek heet dan ook niet ‘Het geluk van kinderen in ontwikkelde landen’ maar ‘Het welzijn van kinderen in ontwikkelde landen.’ Unicef gebruikte zesentwintig indicatoren die waren ingedeeld in de gebieden armoede, gezondheid en veiligheid, onderwijs, risicovol gedrag, huisvesting en omgeving. Daaruit bleek dat de nederlandse kinderen het minst arm zijn, het minst overgewicht hebben, en dat nederland het op onderwijsgebied het wereldwijd het beste doet. Unicef maakte ook bekend dat het niet betekend dat we ons in Nederland geen zorgen meer hoeven te maken ‘want er zijn groepen kwetsbare kinderen die het niet goed hebben, zeker gezien de economische crisis’. Dat welzijn bijdraagt aan geluk zal niemand ontkennen maar daar tegenover staat: leven boven de armoedegrens, zonder overgewicht en profiterend van goed onderwijs, maakt dat kinderen tot de gelukkige, gelukkiger, gelukkigste van de ontwikkelde landen? Dat wordt ook betwijfeld door de Belgische psychiater Dirk de Wachter die signaleert dat zowel in Belgie als Nederland massa’s kinderen naar de kinderpsychiater gaan. “Onze kinderen groeien op in een verbrokkelde maatschappij, hechtingsstoornissen worden een steeds groter probleem en bijna één op de drie gescheiden vaders ziet zijn kinderen niet meer.” (Trouw, 27-04-2013). De Wachter slaat alarm vanwege het streven naar voortdurende economische groei en de obsessieve onnozele zucht naar geluk dat tegenwoordig vooral materieel wordt ingevuld. Hij wordt in zijn praktijk steeds vaker geconfronteerd met patienten die niet meer kunnen functioneren omdat zij langer, harder en efficienter moeten werken. Zelf twijfel ik aan het geluk van de Nederlandse kinderen omdat leerkrachten ook steeds vaker in aanraking komen met omstandigheden die niets met onderwijs te maken hebben maar wel van grote invloed zijn op het dagelijks functioneren van leerlingen en uiteindelijk dus op hun prestaties en welzijn. Scheidingen, ouders die daardoor vooral met zichzelf bezig zijn, verwende kinderen die nog nooit als antwoord ‘nee’ gekregen hebben of ouders die zo hard moeten werken om financiele verplichtingen na te komen dat zij er niet toe komen om tijd met hun kinderen door te brengen. “Mijn vader en moeder moeten steeds werken want anders komt de deurwaarder,” of “We hebben over een poosje geen huis meer en mama weet nog niet waar we dan gaan wonen,” zijn soms spontane mededelingen die niet alleen plotseling veranderend gedrag van leerlingen verklaren maar ook duidelijk maken dat de gevolgen van de economische crisis langzamerhand de school binnen komen. De Unicef bevindingen zijn ongetwijfeld positieve voorwaarden die de kans op geluk vergroten maar ik vrees met De Wachter dat crisissituaties in de private sfeer bepalender zijn in de geluksbeleving.





















COLUMNS JUF! (2)

Bij het nalezen van mijn columns JUF! uit 2011-2012, verschenen in dagblad De Gooi en Eemlander, is het leuk om te merken dat veel onderwerpen nog niet aan actualiteit hebben ingeboet en dat mijn mening in de meeste gevallen onveranderd is gebleven. Ik schreef in dat jaar onder meer over het brein, taalontwikkeling, presteren, lezen tegen de zomerdip, het kinderzwerfboek, voor het eerst naar school en huilbaby's. Deze serie van achttien columns zijn te vinden via deze linkHier onder drie voorbeelden. Over een goed oudergesprek. Waarom het zo belangrijk is als leerkracht 's ochtends bij de deur van de klas te staan om alle leerlingen te verwelkomen. En over het belang van praten tegen baby's.


EEN GOED OUDERGESPREK

Op mijn negentiende behaalde ik mijn aktes voor het kleuteronderwijs en, als er toen genoeg banen geweest waren, zou ik kinderen in de klas gekregen hebben van ouders die allemaal ouder zouden zijn dan ik. Ik had nooit geleerd hoe ik gesprekken met ouders moest voeren en zeker niet hoe ik ‘slecht nieuws’ gesprekken zou moeten aanpakken. Jaren later, al veel ouder dan de gemiddelde vader en moeder van een leerling, startte ik alsnog in het basisonderwijs. Ik had inmiddels meer levenservaring en toevalligerwijs in mijn vorige banen nogal wat gesprekstrainingen gevolgd. Oudergesprekken zijn een boeiend onderdeel van mijn vak maar dat betekent niet dat ik ze altijd makkelijk vind, integendeel. Wanneer vader en moeder het tien minutengesprek gebruiken om pijn uit hun onenigheid op elkaar af te vuren, als een ouder vol verdriet zit vanwege de beperkingen van zijn kind, als een ouder boos is en alleen maar met verwijten komt, dan is het nooit makkelijk. Maar hoe had ik als negentienjarige aan ouders moeten vertellen dat ik een stoornis vermoed, een slaaptekort signaleer, dat er thuis echt voorgelezen moet gaan worden, of dat ik me zorgen maak om de lichamelijke verzorging van hun kind? En dan heb ik het nog niet eens over ouders die zich verbale agressie permitteren of schoolregels openlijk negeren. “Van mij mag hij terugmeppen hoor trut!” riep de moeder van Oepke eens furieus naar mij terwijl ze met haar wijsvinger bijna in mijn ogen prikte. Wanneer een leerkracht persoonlijk geraakt wordt, is het niet altijd het juiste moment om het gesprek voort te zetten. Oepke’s moeder was een leeuwin die voor haar welpje opkwam en diep in haar hart de kwaadste niet. Soms helpt het al wanneer de leerkracht uit ervaring weet wat voor vlees hij in de kuip heeft. “Ik wil er graag met je over praten maar niet als je mij een trut noemt,” bond haar meteen in. De schoolafspraak om een conflict met de mond op te lossen gold ook voor haar Oepke en ik legde uit dat het bijzonder verwarrend voor hem was dat hij van zijn moeder mocht terugslaan en van de juf niet. Natuurlijk begreep ze dat er geen uitzondering op gemaakt kon worden en uiteindelijk kwamen we tot een goed gesprek en een besluit: Oepke  ging naar karate-les om te leren zijn agressie te reguleren, moeder maakte met Oepke de afspraak dat terugmeppen niet meer was toegestaan, karate mocht alleen uitgevoerd worden in de sportschool en ik zou niet-agressief gedrag van Oepke gaan belonen. Dat moeder vanaf dat moment de schoolregel ondersteunde was van het grootste belang want nu kreeg Oepke geen dubbele boodschappen meer. Van alle kanten  - de minister, de PO-raad - onderwijsadviseurs -  schooldirecteuren -  intern begeleiders-  wordt het belang van goede contacten tussen school en ouders geagendeerd in het belang van de ontwikkeling van kinderen. Van leerkrachten wordt gevraagd ouders te wijzen op hun verantwoordelijkheid. Prima plannen maar de meeste PABO studenten krijgen nog steeds geen les in gesprekstechnieken en het voeren van oudergesprekken. De al langer afgestudeerde leerkrachten zullen de ontbrekende vaardigheden moeten zien te behalen uit cursussen en opleidingen die vallen onder deskundigheidsbevordering. Echter, dankzij de voortschrijdende bezuinigingen, kan het onderwijs er niet meer zeker van zijn dat studenten en leerkrachten ook het gereedschap in handen krijgen om goede oudercontacten op te bouwen en in stand te houden.

GOEDEMORGEN!

Wij hebben op school de gewoonte dat leerkrachten ’s ochtends in de deuropening staan om de leerlingen te verwelkomen. Ik doe dat met een hand en ‘goedemorgen’. Daar komt Teuntje als eerste huppelend aan: rode winterjas, rugzakje op de rug, muts op, wanten aan, snotpegel uit haar neus. Ze geeft een hand, zegt me vrolijk gedag, huppelt naar de kapstok en zit even later aan haar tafel een boekje te lezen. Ofker komt traag stappend de gang in en lijkt met zijn ietwat gebogen schouders en blik naar beneden nu al heel wat leed van de wereld met zich mee te dragen. Hij hangt zijn jas op, overweegt mij geruisloos te gaan passeren maar steekt toch zijn hand uit. Ik ga op mijn hurken zitten om hem in de ogen te kijken: “goedemorgen Ofker, fijn dat ik je weer zie.” Ofker was gisteren ziek gemeld maar ik weet vrijwel zeker dat zijn moeder zich verslapen heeft en daarna niet meer de moeite heeft genomen hem alsnog naar school te brengen. “Goedemorgen juf. Wat heb je mooie oorbellen in vandaag.” Al zou ik ongewassen in een gescheurde juten zak verschijnen; Ole, charmeur in de dop, verwent me elke dag met een compliment. Hij heeft een ongeneeslijk ziek zusje en pas gescheiden ouders maar hij is altijd vrolijk en positief; mogelijk een manier om zijn verdriet te onderdrukken. Hij krijgt van mij om de dag wat extra aandacht met een taakje want tijdens een onderonsje met de juf wil hij nog wel eens laten zien hoe het echt met hem gaat. “Ho, ho, ho Salem! Graag met rustige voeten door de gang.” Ik spreid mijn rechterarm en houd een hijgende Salem tegen. “Goedemorgen man, waarom zo’n haast?” Met horten en stoten vertelt Salem dat zijn oudere broer Amar hem op de hielen zit; soms is hij echt bang voor hem. Dat betekent dat ik vandaag weer even contact moet maken met de leerkracht van Amar.“Daar hebben we de jarige!” Ik zie nog net Anna’s neus en staarten boven een bolvormig in aluminiumfolie verpakt gevaarte uitkomen. “Goedemorgen Anna, dat ziet er spannend uit. Zet maar voorzichtig op het aanrecht.” Wanneer Wieger aan komt stampen zie ik meteen dat hij een slechte start heeft gehad vanochtend: hij stampt niet alleen, hij kijkt boos, schreeuwt tegen Isa en gooit zijn jas op de grond. Wieger kan moeilijk alle prikkels van buiten ‘zeven’ en heeft daardoor vaak een chaotisch vol hoofd. Ik weet dat het geen enkele zin heeft nu met hem een corrigerend gesprek aan te gaan. “Goedemorgen Wieger. Wil jij vast de twee computers voor mij opstarten?” Daar wordt Wieger rustig van en als het zover is kan hij alsnog zelf zijn jas ophangen en mij uitleggen waarom hij tegen Isa moest schreeuwen. “Goedemorgen Isa. Knap dat jij zo rustig blijft als Wieger tegen je schreeuwt.” Maar dat lijkt Isa niet zo veel te kunnen schelen. Trots wijst ze me haar wiebeltand aan die nog maar aan een flinterdun draadje hangt. Zo passeren mij ’s ochtends bijna alle leerlingen en heb ik met iedereen een klein contactmoment dat soms iets voorspelt over het verdere verloop van de dag, mij een aanwijzing geeft over gedrag of bijvoorbeeld ondervangt dat ik een onopvallende leerling over het hoofd zie. Wanneer de bel van half negen gaat moet ik met de les kunnen beginnen. Zijn we er dan allemaal? Nee, want te laat komers raken nooit uitgestorven en vallen zo vanzelf op.

ZIE JE DE BANAAN?

Sommige volwassenen vinden baby’s saai en beginnen ze pas leuk te vinden wanneer ze wat gaan lopen en praten. Dat kan met zich meebrengen dat ze ook niet tegen baby’s praten want tja, begrijpen wat je vertelt doen baby’s nog niet en antwoord geven kunnen ze nog niet. Toch is praten tegen een baby belangrijk. Niet alleen om een sociaal-emotionele band te ontwikkelen maar ook voor de latere woordenschatontwikkeling. Baby’s herkennen al vroeg klanken uit hun eigen taal en reageren ook vroeg op hun eigen naam en op “mama” en “papa”. Maar deze woorden vallen taalkundig onder ‘eigennamen’; er is maar één mama. Het woord banaan is bijvoorbeeld geen eigen naam maar een algemene aanduiding; het betreft alle bananen van de wereld. Tussen het eerste en tweede levensjaar beginnen baby’s te praten en in de meeste gevallen leren ze in rap tempo honderden woorden spreken. Dat lijkt inmiddels door de wetenschap verklaard; dat ze dat zo enorm snel kunnen, want er blijkt ongemerkt heel wat voorwerk aan vooraf te gaan. Psychologen van de universiteit van Pennsylvania hebben ontdekt dat baby’s van zes maanden al woordbetekenis hebben ontwikkeld. Er werden steeds twee objecten op een scherm geprojecteerd, bijvoorbeeld een banaan en een mond. Via een koptelefoon kreeg de ouder (die zelf geblinddoekt was om sturing naar het kind toe te voorkomen) de opdracht om te vragen: “zie je de banaan?” De baby’s bleken dan langer naar het plaatje van de banaan te kijken dan naar het plaatje van de mond. De onderzoekers trokken hieruit de conclusie dat de baby het gebruikte woord begreep. Het benoemen van handelingen (“zo, muts op je hoofd,”),  gebeurtenissen (“nu gaan we de auto in,”) en omgeving (“dat is een trein,”) leveren een belangrijke bijdrage aan de woordenschat en aan woordbegrip, allebei van groot belang bij het latere proces van leren lezen, leren begrijpend te lezen en niet te vergeten het verbale contact met anderen. Op de school waar ik werk constateren de kleuterleerkrachten dat steeds meer vierjarigen binnenkomen met een achterstand in de woordenschat. Daar valt bijvoorbeeld ook onder: een, twee, drie, vier…. tot vijf tellen. Wat van een vierjarige toch echt wel verwacht mag worden. Daarbij reken ik overigens niet de tweetalige kleuters die thuis geen Nederlands spreken maar bijvoorbeeld Pools, Turks, Afghaans of Chinees. Deze kleuters hebben geen taalachterstand maar zijn een tweede taal aan het leren. De ontwikkeling in hun moedertaal is maatgevend om ja/nee van een achterstand te spreken. Een taalachterstand is meestal heel moeilijk in te halen maar wil niet per definitie zeggen dat ouders onvoldoende met hun baby-dreumes-peuter hebben gepraat of nooit een boekje hebben voorgelezen. Als ze dat inderdaad zelden of nooit hebben gedaan is het zeker van invloed geweest. De ontdekking dat baby’s van zes maanden de betekenis van woordjes al kunnen snappen kan voor ouders een stimulans zijn om vanaf de geboorte  tegen hun baby te gaan praten. En dat moeten ze vooral blijven doen want vier jaar later zal hun kleuter daar in groep 1 al veel profijt van hebben.