GOED ONDERWIJS
Vraag een
onderwijsbegeleider, onderwijskundige, leerkracht, ouder, staatssecretaris
Dekker, een onderwijsinspecteur: “wat is goed onderwijs?” en het antwoord zal
zijn: “ talenten de kans geven, uit een kind halen wat er in zit.” Dit antwoord
behoorde eerst tot een nieuw doel: talentontwikkeling. Daarna werd het een
onderwijshype: ja dit vinden wij ook! Nu is het behalve politiek correct al
bijna een wollig cliché. Ik heb het in mijn onderwijswerkzaamheden zo vaak
gehoord dat ik er inmiddels van overtuigd ben dat het een verkeerd antwoord is.
Het zegt namelijk helemaal niets over wat goed onderwijs is, het zegt alleen
iets over resultaat van onderwijs. Wanneer talenten de kans
krijgen zich verder te ontwikkelen, wanneer er uit een kind het maximale
gehaald wordt wat er in zit, dan is dat bereikt door o.a. goed onderwijs. Maar
wat is goed onderwijs? Daar zijn de meningen soms nog wel verdeeld over. De
verwarring begint al met de verzuiling in tientallen stromingen: Montessori,
Dalton, Jenaplan, OGO, EGO (ja heus, het zijn geen wasmiddelen maar
onderwijsmodellen), Freinet, Circuitmodel, Sterrenschool, Vrije school, Steve
Jobsschool; ze hebben stuk voor stuk een andere onderwijsvisie. Ik denk dat ze
allemaal het hierboven genoemde doel kunnen bereiken indien beseft wordt waar
het in goed onderwijs om draait. Dat is de leerkracht. Internationaal
wetenschappelijk onderzoek, maar ook jarenlang praktijkonderzoek onder
topleerkrachten, vertellen dat succesvol onderwijs staat of valt bij de
leerkracht. Effectieve werkwijzen hebben volgens Marzano (2007,2008) in zeer
veel gevallen betrekking op de instructievaardigheden van de leerkracht, Hattie
en Timperley (2007) hebben aangetoond op welk niveau feedback van de leerkracht
het meest doeltreffend is. En Lemov (2010), gespecialiseerd in
lerarentrainingen, heeft in de praktijk verzameld welk leerkrachtgedrag werkt.
Daarbij ging het hem niet om radicaal vernieuwende of vernuftige technieken
maar om al het leerkrachtgedrag dat leerlingen helpt beter te presteren.
Onderwijzen is namelijk een vak dat elke dag vraagt om kritische reflectie: heb
ik bereikt wat ik wilde bereiken en zo nee hoe kan ik het dan anders gaan doen?
De manier waarop onderwijs gegeven wordt kan nooit alleen afhangen van een
onderwijsvisie maar is boven alles afhankelijk van de groep als geheel en van
de afzonderlijke leerling. Leerlingen geven, met of zonder woorden, aan wat ze
nodig hebben om verder te komen in hun brede ontwikkeling. Het is de taak van
de leerkracht om daar de vinger op te kunnen leggen. Ik sprak onlangs een
leerkracht over een leerling die als ‘apart’ werd omschreven: daar waar boeken,
kleurpotloden, papier, een liniaal, rekenmachientje of schaar gedeeld moesten
worden was hij voortdurend in onderhandeling over de plek van deze voorwerpen
en wie wat het eerst mocht gebruiken. Daar ging zoveel aandacht naar toe dat
hij nooit tot doorwerken kwam, zelden iets af kreeg en in zijn omgeving voor
veel onrust zorgde. De leerkracht zag dat deze leerling houvast en dus een
simpele structuur nodig had: ze maakte voor hem een doosje met ‘eigen’ spullen.
Vanaf dat moment kon hij taakgericht starten en blijven, kreeg hij zijn werk af
en werd het rustiger in zijn rij. Kijk, dat is een voorbeeld van hoe belangrijk
de rol van de leerkracht is en van goed onderwijs.
LEKKER LEZEN!
Winter. De gaskachel
brandde en ik lag er op mijn knieën voor, handpalmen onder mijn kin, ellebogen
rustend voor het open geslagen boek met tekeningen in kleur van twee kabouters:
Puk en Muk. Wat me altijd is bijgebleven: dat deze twee mannetjes, neefjes van
Klaas Vaak, zich in één van hun avonturen door een berg rijstebrij heen moesten
eten. Ik moet een jaar of zeven geweest zijn en terwijl andere kinderen buiten
iglo’s bouwden van de sneeuw bleef ik het liefst binnen met een boek. De liefde
voor lezen heb ik van huis uit meegekregen; er was een volle boekenkast en mijn
vader las aan tafel niet uit de bijbel voor maar -toen tot vervelends toe- uit
gedichtenbundels. Ik kwam, zoals dat nu genoemd wordt, uit een taalrijke
omgeving: er waren boeken, tijdschriften, kranten, er werd gelezen en, ook toen
we al konden lezen, voorgelezen. Er wordt steeds minder gelezen in Nederland
schreef Bastiaan Bommeljé afgelopen najaar in een artikel over de stand van het
lezen in Nederland. Terwijl in België, Duitsland en Frankrijk de boekenverkoop
stijgt daalt deze bij ons drastisch. Bommeljé staaft zijn artikel met talloze
cijfers uit nationale en internationale onderzoeken die ik hier niet kan
herhalen maar de belangrijkste oorzaken zijn: er wordt op Nederlandse scholen
veel minder tijd aan lezen besteed en het gebruik van sociale en andere
digitale media is van significante invloed. Terwijl het lezen van boeken door
kinderen in de basisschoolleeftijd een rechtstreekse positieve invloed heeft op
alle onderdelen van Cito-toetsen. Sterker, het lezen van boeken leidt tot
schoolsucces en hogere intelligentie. Wat ik bovenal interessant vond is dat
het lezen op de pc, de tablet, of het mobieltje (want die worden meer gepakt)
heel anders werkt: digitaal lezen voltrekt zich fragmentarisch, minder
geconcentreerd en chaotischer dat wil zeggen minder ‘lineair’. Digitaal lezen
gaat zo’n dertig procent langzamer dan lezen van papier en digitale teksten
worden veel minder uitgelezen. De enige digitale vorm die lezen op papier het
beste benadert is de e-reader maar tja, die wordt vooral door ouderen gebruikt.
Lezen maakt niet alleen je wereld groter en vergroot je woordenschat, op
tienerleeftijd is het de enige buitenschoolse activiteit met een positief
effect op je latere loopbaan. Uit ervaring weet ik dat basisscholen steeds meer
inzetten op vrij stillezen en leesbeleving maar zolang het thuisfront geen
leesgewoonte kent starten kinderen al gauw met een achterstand. Ik weet niet
wat ik erger vind: gezinnen waar boeken altijd afwezig zijn geweest of gezinnen
waar boeken uit beeld verdwijnen. Dat laatste is wel het nieuwste drama: de
verslechterende leesvaardigheid is in Nederland het hoogst bij middelbaar en
hoog opgeleiden. Winter. Met vrienden, allemaal volwassen, slechts een paar
fanatieke lezers, in een huis in de besneeuwde Ardennen. Elke avond bij de open
haard lazen we om de beurt een hoofdstuk voor. Overdag verheugden we ons al
weer op het vervolg. Nog steeds zie ik naar vakanties uit vanwege de boeken die
op me wachten.
ECHTE KOGELS
Speelgoedketens verdelen
hun koopwaar nog standaard in jongens- en meisjesspeelgoed, al dan niet
herkenbaar aan de traditionele blauwe en rose kleuren of voorzien van foto’s. Op
de verpakking van het Playmobil politiebureau staan jongens, op die van het
Princess kasteel meisjes. De werkelijkheid loopt wel vaker achter op
onderzoek; een Zweedse studie onder
spelende meisjes van 2 tot 10 jaar, die zowel jongens - als meisjesspeelgoed
kregen aangeboden, liet zien dat niet de Barbies en poppen favoriet waren maar
blokken en een mini-autogarage. Na mislukte producten voor meisjes van de
Deense Lego fabrikant leek bevestigd te worden dat meisjes niet van bouwen
houden. Ontwerpster Rosario Costa kreeg daarom vijf jaar de tijd ideeën te
testen waarna de inmiddels succesvolle meisjeslijn Friends op de markt gebracht
werd. In totaal 3500 kinderen van verschillende nationaliteiten mochten ideeën
testen. Meisjes bleken net zo makkelijk als jongens te bouwen maar
systematischer en netter volgens de voorschriften. En ze speelden anders. Waar
jongens na het bouwen met de poppetjes en auto’s om de gebouwen heen speelden,
bleken meisjes met de poppetjes het gebouw in te willen en er meubels in te
willen zetten. Hun spel draaide om wat er binnen gebeurde. De te bouwen gebouwen
uit de meisjeslijn zijn dus met één enkele beweging te openen. Ook details
bleken voor meisjes veel belangrijker en de poppetjes moeten op iemand lijken. De
Friends poppetjes zijn daarom demontabeler: er zijn niet alleen hoofden te verwisselen
maar zelfs kapsels. Ook dieren waren bij de meisjes populairder. Dus zitten er
bij elk thema in de meisjeslijn -zoals de boot, de jacht, de school- schattige dolfijnen, katten of hertjes. Nee,
dan Amerika. Daar zijn rose mini-geweren te koop voor zes- zeven- en achtjarige
meisjes. Nu zei pedagoge Lea Dasberg jaren geleden al dat volwassenen hypocriet
zijn wanneer ze bezwaren hebben tegen kindergeweren, pistolen, pijl en bogen en
zwaarden. Zij vond het noodzakelijk speelgoed dat de mogelijkheid biedt
agressie in spel af te reageren. Maar de rose mini-geweren zijn voorzien van
echte kogels. Dat leest u goed: echte kogels. Fotografe An-Sofie Kesteleyn
maakte een fotoserie (gepubliceerd in De Volkskrant) van kinderen onder de tien
met echte geweren. Er wordt mee geschoten op schietles en soms gaat een geweer
ook thuis af zoals dat van een vijfjarige jongen die per ongeluk zijn
tweejarige zusje doodschoot. Want de mini-geweren liggen thuis niet achter slot
en grendel maar vaak gewoon in een kast zag de fotografe. Het zijn fascinerende
foto’s: meisjes die op hun meisjesslaapkamer stoer of bedeesd poseren met hun
rose meisjesgeweer en vertellen waar ze bang voor zijn: voor slangen,
inbrekers, zombies of een dinosaurus. De geweren zijn in verschillende Amerikaanse
staten bijzonder populair en vaak uitverkocht. De feministische gedachte uit de
vorige eeuw dat het spel van meisjes niet zou verschillen van dat van jongens
maar dat het rollenpatroon het spel bepaalde, is al langer achterhaald. Dat de
Legofabrikant nu aansluit op geobserveerde behoeften van meisjes, waardoor ze
enthousiaste bouwers worden, is winst. De Amerikaanse meisjesemancipatie is net
zo te prijzen ware het niet dat echte kogels ver van kinderen vandaan moeten
blijven; zowel van meisjes als van jongens.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten